38
Als de dynamo van de Greyhound-bus die de tocht van Los Angeles naar Las Vegas zou maken er niet de brui aan had gegeven, zou de volgende dag misschien anders zijn geëindigd. Maar wanneer het lot en predestinatie zich lieten gelden, gebeurden dergelijke dingen nu eenmaal. De ene variabele beïnvloedde de andere, die weer een andere beïnvloedde in een onvoorstelbaar ingewikkelde kettingreactie. De bus vertrok niet om halfelf ’s avonds, maar pas vier uur later.
Hij vond troost bij zijn fles tijdens de zes uur durende rit door de nachtelijke woestijn en doezelde af en toe weg wanneer de drank hem voldoende verdoofd had. Hij zat achterin en had de halve bus voor zichzelf. Het merendeel van zijn medepassagiers had ervoor gekozen om een latere bus te nemen. Slechts een enkeling had gewacht tot de bus gerepareerd was en mensen die in het holst van de nacht de bus naar Vegas namen, hadden niet de neiging hun neus in andermans zaken te steken.
Af en toe bracht Will een bezoekje aan het toilet om meer gaasjes in de wond te duwen en hem met een nieuwe laag betadine te doordrenken. Maar hij bloedde nog steeds en werd met het uur zwakker.
Hij werd wakker van het helle ochtendlicht met een gortdroge mond, bonkende koppijn en een verdomd pijnlijk been. Hij rilde, zette de kraag van zijn jasje omhoog voor wat warmte, en keek uit het raam. Hij zag een dor, bruin woestijnlandschap met her en der wat struikgewas. Hij hoopte dat de airconditioning van de bus het zou begeven, zodat de temperatuur binnen net zo hoog zou oplopen als buiten in de woestijn. Hij had waarschijnlijk koorts door de ontsteking in zijn been.
Het laatste uur van de rit was een regelrechte kwelling. Hij voelde zich kotsmisselijk, verging van de pijn en had het zo koud dat zijn tanden ervan klapperden, wat hij nijdig tegenging door zijn kaken stijf op elkaar te klemmen. Hij zou al zijn wilskracht bij elkaar moeten rapen om de klus te klaren. Als hij toegaf aan de pijn en de vermoeidheid, zou Frazier winnen. En dat mocht niet gebeuren. Hij concentreerde zich op Nancy en zijn zoontje. Voor zijn geestesoog verscheen het beeld van Philly die van Nancy borstvoeding kreeg terwijl ze dromerig uit het raam van hun appartement staarde. Hij merkte dat hij begon te lachen toen het vredige tafereeltje ineens plaatsmaakte voor een beeld van Spence’ enorme camper.
‘Ik zal die camper krijgen,’ zei hij al grinnikend.
Door de groengetinte ramen zag hij Las Vegas uit het vlakke landschap verrijzen, even schitterend als Emerald City. Hij sleepte zich naar het toilet om het verband nog één keer te verschonen. De schoonmaker die de afvalbak in het toilet zou legen, zou denken dat er een compleet bloedbad aan boord had plaatsgevonden.
Eindelijk stopte de bus bij het Greyhound-station vlak bij de Strip in de buurt van het Golden Nugget Casino. Will was de laatste passagier die uitstapte en de buschauffeur staarde hem achterdochtig aan toen hij door het middenpad naar voren strompelde en de treden af hinkte. ‘Gaat het wel, maat?’
‘Ik voel me geweldig,’ mompelde hij. ‘Vrouwe Fortuna lacht me toe.’
Hij strompelde recht op een taxi af. De woestijnhitte voelde lekker aan. Hij werkte zich moeizaam op de achterbank van de taxi. ‘Naar Henderson. St. Croix Street.’
‘Dat is een chique buurt,’ zei de taxichauffeur, die hem onderzoekend opnam.
‘Dat zal best. Als je er vaart achter zet, geef ik je vijftig extra.’
‘Weet je zeker dat je niet liever naar een ziekenhuis gaat?’
‘Ik voel me beter dan ik eruitzie. Maar doe me een lol en zet de airco uit, oké?’
De laatste keer dat hij in Las Vegas was geweest, had hij zich voorgenomen om er nooit meer naartoe te gaan. Dat was meer dan een jaar geleden geweest, toen hij naar Vegas was gevlogen om de algemeen directeur van de Desert Life Insurance Company te ondervragen in het kader van het Doemsdag-onderzoek. Hij had op de goede weg gezeten, maar de verkeerde afslag genomen; daar kwam het min of meer op neer. Nelson Elder was betrokken bij de zaak, maar op een heel andere manier dan Will had gedacht. En daar kwam het beleefdheidsbezoekje aan zijn oude kamergenoot, Mark Shackleton, nog eens bij; de man bleek helemaal niet zo’n open boek te zijn als Will had gedacht. Hij was sowieso nooit dol geweest op Las Vegas en de stad had hem toen een nare smaak in zijn mond bezorgd. Dit zou hoe dan ook zijn laatste bezoekje aan Vegas zijn, beloofde hij zichzelf.
Het drukke ochtendverkeer bewoog zich in noordelijke richting de stad in, maar omdat zij de andere kant op naar Henderson gingen, schoten ze lekker op. De chocoladekleurige bergen van de McCullough Range vulden zijn hele blikveld toen ze MacDonald Highlands naderden, de exclusieve countryclubgemeenschap waar Spence woonde. Terwijl Will zijn uiterste best deed om bij bewustzijn te blijven en de knokkels van zijn gebalde vuisten wit zagen van inspanning, wierp de chauffeur hem via zijn achteruitkijkspiegeltje onderzoekende blikken toe.
MacDonald Highlands was een beveiligd wooncomplex op het groene terrein van de Dragon Ridge Country Club, een enclave van dure villa’s op de heuvels die over de fairway uitkeken. Will draaide zijn raampje open bij de toegangspoort en vertelde de bewaker dat hij Will Piper was en voor Henry Spence kwam. De bewaker pleegde een telefoontje en Will herkende Spence’ stem die iets tegen de man zei. Ze mochten doorrijden.
De taxi stopte voor het grootste huis dat Will ooit had gezien, een gigantisch U-vormig bouwwerk in mediterrane stijl met de kleur van zandsteen. Hij zag Spence in de deuropening op zijn scootmobiel zitten. Kenyon kwam enthousiast op de taxi af terwijl hij opgewonden zwaaide, maar bleef geschrokken staan toen hij Will wankelend uit de taxi zag komen. Hij rende op hem af, sloeg een arm om hem en hielp hem naar de voordeur.
‘Grote goden! Wat is er met jou gebeurd?’ vroeg hij ontzet.
‘De Wachters.’ Will probeerde de pijn te verbijten. ‘Volgens mij hebben ze Dane te pakken.’
‘We werden gek van bezorgdheid omdat we maar niets hoorden,’ zei Kenyon. ‘Kom binnen. Kom binnen.’
Spence reed zijn scootmobiel naar achteren, zodat de mannen erlangs konden. ‘Alf, breng hem naar de bank in de woonkamer! Jezus, hij bloedt! Ben je gevolgd?’
‘Ik geloof het niet,’ antwoordde Will met raspende stem.
Het huis bestond uit bijna achthonderdvijftig vierkante meter pure weelde, een soort Taj Mahal in Vegas-stijl die voor Spence’ jetsetvrouw was gebouwd. Kenyon hielp Will naar een kamer met een open haard, een computerbureau en een bruine bank van losse zitelementen, die uitkeek op het zwembad in de achtertuin. Will plofte neer en Kenyon tilde voorzichtig zijn benen op de bank, zodat hij kon liggen. Will was bleek, zweette en haalde gejaagd adem. Zijn broekspijp was doordrenkt met kleverig bloed en er hing een weeïge geur om hem heen. ‘Je hebt een dokter nodig,’ zei Kenyon rustig.
‘Nee. Nog niet.’
‘Henry, heb je hier ergens een schaar?’
Spence reed met luid sissend zuurstofapparaat de kamer binnen. ‘In de la van het bureau.’
Kenyon haalde de schaar en knipte een stuk van Wills broek weg, waardoor het bebloede verband zichtbaar werd. Hij haalde het verband weg en bekeek de wond. Toen hij een tijd in de jungle van Nicaragua had doorgebracht, had hij de beginselen van eerstehulpverlening geleerd. ‘Heb je het zelf verbonden?’
Will knikte.
‘Zonder pijnstillers?’
‘Helaas wel.’
Wills dij was gezwollen en vuurrood, en stonk. ‘Het is ontstoken,’ zei Kenyon.
‘Ik heb een halve apotheek in mijn medicijnkastje. Zeg maar wat je nodig hebt,’ zei Spence.
‘Pijnstillers, codeïne of Vicodin of zoiets, en wat je maar hebt aan antibiotica. Heb je ergens een ehbo-doos?’
‘In de kofferbak van mijn Mercedes. Die Duitsers denken aan alles.’
Will kwam half overeind. ‘Ik heb hem,’ zei hij tegen Spence. ‘Hij zit in mijn schoudertas.’
Spence sloot zijn ogen. ‘Godzijdank.’
‘Eerst ben jij aan de beurt,’ hield Kenyon Will streng voor.
Kenyon werkte snel, pompte Will vol pijnstillers, zei dat hij zijn kiezen op elkaar moest zetten, trok de oude gaasjes uit de wond en verwisselde ze voor schone, waarna hij de wond opnieuw verbond. Will kreunde tijdens de pijnlijke behandeling en na afloop vroeg hij om een glas whisky.
Kenyon vond dat geen goed idee, maar Will haalde hem over en kreeg een flinke bel aangereikt. Hij gaf het lege glas terug en zei: ‘Morgen stop ik ermee.’
Kenyon ging naast hem zitten en Spence reed de scootmobiel tot vlak bij de bank. Pas toen zag Will dat Spence helemaal opgedoft was en eruitzag om door een ringetje te halen. Zijn haar en zijn baard waren met zorg gekamd en hij droeg een chic overhemd met stropdas. ‘Waarom heb jij je zo opgedoft?’ vroeg hij.
Spence grijnsde. ‘Ik zal geen verjaardagen meer vieren. Dus hebben we besloten mijn sterfdag te vieren. Alf is geweldig. Ik heb flensjes als ontbijt gekregen. Hij heeft de hele dag gepland, hoewel ik niet zeker weet of ik alle activiteiten haal. Voor de lunch staat er pizza met een biertje op het programma. Vanmiddag kijken we naar Citizen Kane in de televisiekamer. En vanavond eten we steaks van de grill en dan koppel ik mijn zuurstofapparaat af en ga ik op het terras een sigaar roken.’
‘En dat doet hem waarschijnlijk de das om,’ merkte Kenyon treurig op.
‘Het spijt me dat ik jullie plannen verstoor,’ zei Will. ‘Geef me mijn tas eens aan.’
Hij haalde zijn laptop tevoorschijn en terwijl de computer opstartte, vertelde hij hun over het vuurgevecht met de Wachters en hoe hij de geheugenstick in handen had gekregen. Hij had Frazier niet gezien, maar wel gevoeld dat hij in de buurt was. ‘Laten we eerst onze zaken afhandelen voor we een film gaan kijken, oké?’ drong hij aan.
‘Helemaal mee eens,’ zei Spence. ‘En trouwens, Rosebud is mij volkomen duidelijk.’
Will opende Shackletons database met het wachtwoord en kondigde aan dat ze konden beginnen.
Spence ademde diep in en haalde zijn tong langs zijn droge lippen. Hij wilde het weten, maar zag er tegelijkertijd als een berg tegenop. ‘William Avery Spence. Baltimore, Maryland. Hij is mijn oudste zoon,’ begon hij.
Will toetste de gegevens in en zei: ‘Hij is bhz.’
Spence ademde opgelucht uit en hoestte een paar keer. ‘Thomas Douglas Spence, New York.’
bhz.
‘Susan Spence Pearson, Wilmington, Delaware. Mijn dochter.’
bhz.
‘Mooi zo,’ zei hij kalm. ‘Dan nu de kleinkinderen. Ik heb er een hele reut.’
Allemaal bhz.
Daarna volgden de namen van zijn schoondochters, schoonzoon, zijn jongere broer en een paar neven.
Bij een van de neven verscheen er een dvo op het scherm. De man had nog zeven jaar te leven.
Spence knikte toen hij het nieuws kreeg.
Uiteindelijk zei Spence: ‘Alf, ik wil ook weten hoe het met jou zit.’
‘Nou, ik niet!’ protesteerde Kenyon.
‘Laat ons dan even alleen. Je hoeft het niet te horen, maar je gunt een stervende man toch wel zijn wens?’
‘Jezus, Henry, ik doe de afgelopen twee weken niet anders!’
‘Binnenkort is die last van je schouders. En nu opgehoepeld.’ De twee mannen grijnsden elkaar broederlijk toe.
Een paar minuten later kwam Kenyon weer binnen met drie mokken koffie op een dienblad. Hij keek de twee aan en stootte een kort lachje uit. ‘Ik ga het niet vragen en jullie mogen het me niet vertellen. Ik wil niet dat jullie mijn aangename, geordende relatie met God in de war schoppen. Ik wil dat de Heer me verrast. Zo hoort het. ’
‘Zelf weten, Alf,’ zei Spence. ‘Ik lust trouwens wel een mok koffie. Ik ben helemaal klaar. Will heeft me een fantastisch cadeau gegeven. Nu kan ik vredig sterven.’
De pijnstillers begonnen te werken en Will voelde dat hij slaperig werd. ‘Ik moet online zien te komen.’
‘Ik heb een draadloos netwerk,’ zei Spence. ‘Het heet HenryNet.’
Will klikte erop. ‘Ik heb een wachtwoord nodig.’
‘Kun je dat niet raden?’ Spence gaf hem een knipoog.
‘Nee. Geen idee.’ Hij was niet in de stemming voor spelletjes.
‘Doe eens een gooi.’
Ineens versplinterde het glas van de tuindeuren. Hete woestijnlucht golfde naar binnen.
Er stonden twee mannen in de kamer.
En uit de hal kwam een derde tevoorschijn.
Will zag een paar Heckler & Koch-machinepistolen in de handen van twee fit uitziende jongemannen. Frazier gaf de voorkeur aan een lichter wapen, een Glock, net als Will zelf.
Hij was niet snel genoeg en had niet de kracht om zijn eigen wapen uit zijn broekband te halen. Een van de Wachters was hem voor, griste het wapen weg, en smeet het met een boog door de kapotte tuindeuren in het zwembad.
‘Pak de laptop,’ droeg Frazier de man op.
De laptop werd uit zijn handen gerukt.
‘Waar is de geheugenstick?
Will reikte in zijn broekzak en smeet de usb-stick op de grond. Het had geen zin om bijdehand te doen. Hij had verloren.
‘Je had ook gewoon kunnen aankloppen, Frazier,’ merkte Spence op.
‘Volgende keer. Je ziet er niet best uit, Henry.’
‘Longemfyseem.’
‘Dat verbaast me niets. Je rookte altijd als een schoorsteen. Je lapte de regels aan je laars en rookte stiekem in het lab, weet je nog wel?’
‘Dat weet ik nog.’
‘En je lapt nog steeds de regels aan je laars.’
‘Ik ben gewoon een gepensioneerde die een gezelligheidsclubje runt. Misschien dat jij op een dag ook lid wilt worden. We heffen geen contributie.’
Frazier liet zich vermoeid op een stoel tegenover hen zakken. ‘Ik wil het boek uit 1527 en alles wat Piper uit Cantwell Hall heeft meegebracht. En met alles bedoel ik ook echt alles.’
‘Waarom laat je ons niet gewoon met rust?’ protesteerde Kenyon. ‘Wij zijn gewoon een stel oude mannen en hij is gewond. Hij heeft een dokter nodig.’
‘Ik ben niet verbaasd dat je hierbij betrokken bent, Kenyon. Altijd al bevriend geweest met Henry.’ Hij zwaaide met zijn pistool naar Will.
‘Hij heeft een van mijn mannen gedood.’ Fraziers stem klonk toonloos. ‘Je denkt toch niet echt dat ik hem naar een dokter breng? Wie denk je wel dat je voor je hebt? Dacht je soms dat ik je de andere wang zou toekeren?’
‘Grote mannen uit de geschiedenis zijn je voorgegaan.’
Frazier lachte. ‘Hou maar op, Alf. Jij was altijd al een van de zwakkere broeders. Henry had tenminste ballen.’ Hij draaide zijn hoofd naar Will. ‘Geef me het boek en vertel wat je in Engeland hebt gevonden. Ik krijg het hoe dan ook te horen, goedschiks of kwaadschiks.’
‘Geef hem niets, Henry!’ riep Kenyon verontwaardigd.
Frazier trok een wenkbrauw op en een van zijn mannen sloeg Kenyon met de rug van zijn hand hard in het gezicht. Hij viel op zijn knieën op de grond.
‘Laat hem met rust!’ riep Will uit.
‘Of anders?’ snauwde Frazier. ‘Ga je me dan onder het bloed smeren?’
‘Loop naar de hel.’
Frazier negeerde hem en zei tegen Henry: ‘Jij weet wat er allemaal aan te pas is gekomen om de Bibliotheek al die jaren geheim te houden, Henry. Dacht je nou echt dat we niet alles uit de kast zouden halen om elk flintertje informatie over het ontbrekende boek boven water te krijgen? Dit is veel belangrijker dan wij allemaal bij elkaar. We zijn pionnen, meer niet. Was je daar nog niet achter?’
‘Ik vertel je helemaal niets,’ zei Spence uitdagend.
Frazier schudde zijn hoofd en richtte zijn wapen op Kenyon, die nog steeds geknield op de grond zat; van pijn, in shock of misschien in gebed verzonken. Hij schoot een kogel in zijn knie.
Het bloed spatte in het rond en Kenyon schreeuwde het uit. Will probeerde overeind te komen, maar de Wachter die het dichtst bij hem stond duwde hem met één hand tegen zijn borst ruw terug. Will maaide wild met zijn armen, maar de man gaf hem met zijn andere hand een harde, gemene stoot op zijn dij, precies op de kogelwond. Hij brulde van pijn.
‘Alf!’ schreeuwde Spence.
‘Leg een tourniquet aan,’ zei Frazier tegen de andere Wachter. ‘Ik wil niet dat hij doodbloedt.’
De jongeman keek om zich heen, liep snel naar Spence en rukte diens stropdas af. Hij haastte zich terug naar Kenyon en knelde de bloedstroom er vlak boven de knie mee af.
‘Luister goed, Henry,’ zei Frazier. ‘Als jij me niet vertelt wat ik wil weten, gaat die stropdas er weer af en dan legt je vriend binnen een minuut het loodje. Aan jou de keus.’
Spence werd paars van woede en hapte naar adem. ‘Klootzak!’
Hij gaf vol gas met zijn scootmobiel en reed recht op Frazier af.
Als stormram stelde de rode scootmobiel op drie wielen met een topsnelheid van nog geen tien kilometer per uur niet veel voor. Frazier had hem waarschijnlijk kunnen ontwijken door alleen maar zijn benen op te tillen, maar hij was moe en niet in de stemming voor zo’n halfzachte reactie. In plaats daarvan schoot hij Spence twee keer recht in het gezicht: één kogel in zijn mond en eentje in zijn linkeroog. Door de traagheid van massa reed de scootmobiel door en knalde tegen Fraziers scheenbeen. Het lichaam van Spence belandde met een harde plof op de grond. Frazier sprong vloekend van de pijn overeind en vuurde nog twee kogels op het levenloze lichaam af.
Kenyon begon luid te jammeren en Will beet woedend op zijn lip. Hij speurde om zich heen naar iets wat hij als wapen kon gebruiken.
Frazier stond bij de bank met zijn wapen op Wills hoofd gericht en zei: ‘Alf, vertel me waar de spullen uit Engeland zijn, of moet ik Piper ook neerknallen?’
‘Ik ga vandaag niet dood,’ brieste Will.
‘Dat mag dan zo zijn,’ snauwde Frazier, ‘maar ik weet iets wat bijna net zo erg is.’ Hij richtte het wapen op Wills kruis.
‘Vertel hem niets!’ riep Will naar Kenyon.
‘Doe niet zo stom,’ blafte Frazier.
Will zag iets. De brede grijns die plotseling op zijn gezicht verscheen, zat Frazier niet lekker.
‘Ik ga vandaag niet dood,’ herhaalde Will.
‘Dat had je al gezegd.’
‘Maar jíj wel.’
Op het moment dat Frazier zijn mond opendeed om hem een sneer te geven, spatte zijn hoofd uiteen en baande een bloederige grijze massa zich met kracht een weg naar buiten.
Tegen de tijd dat zijn lichaam de grond raakte, had Nancy al een tweede schot afgevuurd, dat de Wachter die het dichtst bij Kenyon stond op een haar na raakte. Ze vuurde door de gebroken tuindeuren heen, geflankeerd door John Mueller en Sue Sanchez, en gedrieën probeerden ze de chaos in de kamer de baas te worden.
Will rolde van de bank af en sloeg zijn armen om de onderbenen van de Wachter naast zich. Terwijl de man worstelde om zich te bevrijden, vuurde hij een salvo af dat als de staart van een komeet een felrode streep over Muellers buik trok. Terwijl Mueller wankelend achteruitstapte, wist hij nog een stuk of vijf kogels af te vuren voor hij achterover in het zwembad viel. De Wachter viel boven op Will met een doorboorde long en hapte naar adem.
De andere Wachter draaide zich naar zijn collega toe om hem te helpen, zag dat hij geraakt was en richtte zijn machinepistool op Will.
Sue en Nancy schoten tegelijkertijd.
De Wachter ging neer en viel op de glazen salontafel, die versplinterde onder zijn gewicht.
Nancy rende naar Will toe, terwijl Sanchez de situatie veiligstelde door de wapens weg te schoppen en met een por van haar voet te controleren of ze waren uitgeschakeld.
‘Will! Is alles oké?’ riep Nancy huilend uit.
‘Jezus, Nancy. Je bent hier!’
Sanchez riep Nancy. Ze had hulp nodig om Mueller uit het zwembad te halen. De twee vrouwen wisten hem met veel moeite op de kant te trekken, maar het was te laat.
Sanchez haalde haar mobieltje tevoorschijn en belde het alarmnummer. Ze schreeuwde dat ze van de fbi was en dat elke beschikbare ambulance naar het adres gestuurd moest worden.
Will sleepte zich naar de headset die naast de dichtstbijzijnde Wachter op de grond lag, aangetrokken door een blikkerige stem die nog net hoorbaar was. Hij zette de headset op.
Iemand toeterde in zijn oor en wilde weten wat de situatie was.
‘Wie is dit?’ zei hij in het microfoontje.
‘Wie zit er op deze frequentie?’ wilde de stem weten.
‘Frazier is dood en die andere twee zien er ook niet al te best uit.’
‘Wie is dit!’
‘Hoe is het weer in Area 51?’ vroeg Will.
Stilte.
‘Oké, nu ik je aandacht heb: mijn naam is Will Piper. Zeg tegen de staatssecretaris van Marinezaken, zeg tegen de minister van Defensie en tegen de president zelf, verdomme, dat het voorbij is, begrepen? Nu meteen!’
Hij rukte de headset af en stampte erop met zijn goede been.
Nancy haastte zich naar hem toe. Hij nam haar in zijn armen, maar dit was niet de tijd of de plek voor een innige omhelzing.
‘Ik kan nog niet geloven dat je echt hier bent,’ zei hij.
‘Ik heb Sue gebeld. Ik heb gezegd dat je in de problemen zat en dat we er geen buitenstaanders bij konden betrekken.’
Alle doorstane emoties en opwinding eisten hun tol van Sanchez, die zichtbaar rilde. Ze zat bij Alf Kenyon en probeerde hem gerust te stellen en te voorkomen dat hij in shock zou raken.
Will boog zich over Kenyon heen en kneep in zijn hand. ‘Je redt het wel, Alf. Het is jouw tijd nog niet, nog lang niet.’
Kenyon keek met een van pijn vertrokken gezicht naar hem op en knikte.
Will richtte zich tot Sanchez. ‘Bedankt.’ Meer hoefde hij niet te zeggen.
‘Je denkt toch niet dat ik een van ons zomaar laat vermoorden? Wij beschermen onze mensen. Ik heb een jet uit Teterboro geregeld. We hebben Nancy opgepikt in New Hampshire en de hele nacht gevlogen. We zijn hier net. Will, Mueller is dood.’
‘Dat spijt me,’ zei hij, en dat meende hij.
Ineens drong het tot hem door dat als zijn bus geen oponthoud in Los Angeles had gehad, hij te vroeg bij het huis zou zijn gearriveerd om gered te worden. Dat was kennelijk voorbestemd, schoot het door hem heen.
Nancy stond bij Fraziers lichaam. ‘Is dit de man die mijn ouders heeft vermoord?’
‘Ja.’
‘Mooi zo.’
‘Waar is Philly?’ vroeg Will.
‘Laura en Greg passen op hem. Ik moet ze bellen.’
Will hees zich met Nancy’s hulp op de bank. ‘Elk moment kan de hel hier losbreken. Er zal een nieuwe lading Wachters komen. We moeten snel zijn.’
‘Wat wil je dat ik doe?’ vroeg ze.
Will kneep weer in Kenyons hand. ‘Alf, waar heeft Henry de Cantwell-papieren liggen?’
‘Onderste la van het bureau,’ klonk het zwakjes.
Nancy liep snel naar het bureau. De papieren zaten in een gewone dossiermap, die boven op het boek uit 1527 lag. De brieven van Felix, Calvijn, Nostradamus en de eenvoudige pagina met de krabbel: 9 februari 2027. Finis Dierum.
‘Kun je met die printer ook scannen?’ Will wees naar de printer naast de computer.
Dat kon. Het was een duur exemplaar met een hoge snelheid. Hij liet Nancy de Vectis-brieven inscannen, waarna ze op de geheugenstick werden gedownload, die uit Fraziers zak was gehaald.
Hij opende zijn laptop en klikte op HenryNet.
In de verte klonken sirenes. Hij had het wachtwoord nodig. ‘Alf, wat is het wachtwoord van Henry’s netwerk?’
Sanchez schudde aan Kenyons arm. ‘Hij is bewusteloos.’
Hij typte 2027… en was binnen.
Terwijl de loeiende sirenes dichterbij kwamen, stelde hij snel een e-mailtje op. Hij hing er een paar bijlagen aan en drukte op ‘Verzenden’.
Greg, beste knul, je leven zal nooit meer hetzelfde zijn, dacht hij. En dat gold voor iedereen.
Nancy hielp hem overeind en ging op haar tenen staan om hem een kus te geven, de enige manier om bij zijn mond te komen.
‘Ik wil naar het ziekenhuis en ik wil samen met jou naar huis. In die volgorde,’ zei hij.